Heiwat! neen, neen, neen, neen; mijn bedoeling met te zeggen dat hij goed is, is dat ge 't zóó moet opvatten, dat hij er goed voor is; maar toch is zijn fortuin vrij denkbeeldig. Hij heeft een galjoen bestemd voor Tripoli, en nog een voor Indië, verder heb ik op den Rialto13 gehoord, dat hij een derde in Mexico heeft, een vierde op weg naar Engeland, terwijl hij nog andere handelsgoederen hier en daar verspreid heeft. Maar schepen zijn niets dan planken en zeelui niets dan menschen: er zijn landratten en waterratten, roovers zoowel te water als te land, ik bedoel zeeroovers; en dan is er het gevaar van water, wind en rotsen. Maar toch is de man er goed voor; drie duizend dukaten; ik geloof dat ik zijn borgtocht wel kan aannemen.
Bassanio:Wees er zeker van dat ge 't kunt.
Shylock:Ik wil er zeker van zijn dat ik het kan; en opdat ik er zeker van kan zijn, zal ik er eens over denken. Zou ik Antonio kunnen spreken?
Bassanio:Ja, als ge met ons gelieft te eten?
Shylock:Wel zeker, om varkensvleesch te ruiken! om te eten van de woning waarin uw profeet, de Nazarener, den duivel bande!14 Ik wil met u koopen, met u verkoopen, met u spreken, met u wandelen, en zoo voorts; maar ik wil niet met u eten, niet met u drinken, en evenmin met u bidden. Wat voor nieuws is er op den Rialto? Wie is dat die daar aankomt?
Antonio komt op.
Bassanio:Dat is signor Antonio.
Shylock (ter zijde):Hoe lijkt hij op een slaafschen tollenaar!
 Ik haat hem, omdat hij een Christen is;
 Maar meer, omdat in lagen eenvoud hij
 Geld gratis uitleent, en den rentestand
 Hier bij ons in Venetië dalen doet.
 Als ik hem eens het beentje lichten kan,
 Dan mest ik zoo mijn oude veete vet.
 Hij haat ons heilig volk; en hij geeft af,
 Juist daar waar 't meest de hand'laars samenzijn,
 Op mij, mijn zaak en wel-verdiende winst,
 Haar woeker noemend. Zij mijn stam vervloekt,
 Als 'k hem vergeef!
Zeg, Shylock, luistert gij?
Shylock:Ik schat wat ik op 't oogenblik bezit,
 En naar 't geheugen vrij nauwkeurig gis,
 Breng ik zoo dadelijk de volle som
 Van drie duizend dukaten niet bijeen
 Wat zou 't? Tubal, een rijke van mijn stam,
 Zal mij wel helpen. Stil! Voor hoeveel maand
 Verlangt gij 't?  (tot Antonio) Vrede zij met u, Mijnheer;
 Wij spraken nog daareven over u.
Shylock, schoon 'k nooit te leen geef of ontvang,
 Om meer terug te krijgen of te geven,
 Toch breek ik die gewoonte voor den nood,
 Die dringt, van eenen vriend.  (tot Bassanio) Weet hij nu al
 Hoeveel gij wenscht?
Ja, drie duizend dukaten.
En voor drie maand.
'k Vergat het nog; drie maand; dat zeidet gij.
 Goed, uw kontrakt; laat zien.  Maar luister eens;
 Me dunkt, gij zeidet dat ge op int'rest nooit
 Aan of van iemand leendet.
'k Doe het nooit.
Toen Jakob Labans schapen grazen liet, 
 Hij was na onzen heil'gen Abraham
 (Zoo kreeg zijn moeder 't slim voor hem gedaan)
 De derde der bezitters; ja de derde, 15
Wat moet dat nu? Nam hij ook interest?
Hij nam die niet in letterlijken zin,
 Neen niet rechtstreeks: let op wat Jakob deed.
 Toen Laban met hem afgesproken had,
 Dat al de lammeren gestreept en bont
 Als loon aan Jakob zouden komen, zocht
 Het bronstige ooienvolkje in laten herfst
 De rammen op; en toen het telingswerk
 Door deze woll'ge fokkers werd verricht,
 Schilde de list'ge scheper twijgen af,
 En bij 't vervullen van de paringsdaad,
 Stak hij hen voor de tochtige ooien op,
 Die, toen ontvangend, in den lammertijd
 Gevlekte lamm'ren wierpen, Jakobs deel.16
 Hij werd gezegend op zijn weg tot winst,
 En winst is zegen, als men haar niet steelt.
Zoo diende Jakob voor een kans van 't lot;
 Niet hij had dezen uitslag in zijn macht,
 Maar 't werd beschikt, bestuurd door 's Hemels hand.
 Prijst deze plaats der Schrift den woeker aan?
 Of is uw goud en zilver ooi en ram?
'k Weet niet: maar 't fokt bij me even spoedig aan.
 Maar luister, Signor.
Merkt ge 't wel, Bassanio,
 De duivel haalt de Schrift aan voor zijn doel.17
 Een booze ziel, bij 't heilige getuigend,
 Gelijkt een schurk, den glimlach op 't gelaat,
 Een mooien appel met ontstoken hart.
 Wat zet de valschheid toch een mooi gelaat!
Drie duizend en dukaten!  't is een som!
 Drie maanden van de twaalf; hoeveel percent?
Nu, Shylock, mogen wij u dankbaar zijn?
Signor Antonio, menig menig maal
 Hebt gij op den Rialto mij beschimpt
 Om 't woek'ren dat ik met mijn gelden deed:
 Steeds droeg 'k het lijdzaam, trok mijn schouders op,
 Want lijden is het kenmerk van ons ras:
 Gij noemt mij "ongeloov'ge," "moord'naarshond,"
 En spuwt op mijnen Joodschen tabbaard mij,
 En dat, wijl ik mijn eigen goed gebruik.
 Nu blijkt het dan dat gij mijn hulp behoeft,
 Vooruit maar; gij komt bij mij, en gij zegt,
 "Shylock, wij willen geld," en dat zegt gij,
 Gij die uw speeksel spuwdet op mijn baard,
 Mij traptet, als ge een vreemden hond verschopt
 Van uwen drempel: nu vraagt gij om geld.
 Wat moet ik u nu zeggen? Moet 't niet zijn:
 "Heeft een hond duiten? Is het moog'lijk dat
 Zoo'n mormel drie duizend dukaten leent?"
 Of zal 'k diep buigend, op een slaventoon
 Met ingehouden adem need'rig fluist'rend,
 Zóó spreken:
 "Mijnheer, verleden Woensdag spoogt ge op mij;
 Gij traptet me op een and'ren dag; dan weer
 Heette ik een hond; en voor die hof'lijkheid
 Leen ik u zooveel geld?"
't Is mogelijk dat ik u weer zoo noem,
 En weder op u spuw en u vertrap.
 Zoo gij dit geld wilt leenen, leen dan niet
 Als aan uw vriend; wanneer nam vriendschap toch
 Winst van onvruchtbaar zilver van een vriend?18
 Maar leen het liever aan uw vijand uit;
 Want doet hij zijn belofte niet gestand,
 Dan kunt ge met te meer vrijmoedigheid
 De boete vergen.
Kijk nu hoe ge raast:
 Ik wensch uw vriendschap en genegenheid,
 Den smaad vergetend waar 'k meê werd besmet,
 Ik wil u helpen in uw nood, geen duit
 Als int'rest nemen, en ge luistert niet.
 Dit is een vriend'lijk aanbod.
Ja, dat is 't.
Welnu, 'k bewijs u deze vriend'lijkheid.
 Ga meê naar een notaris, zegel daar
 Uw overeenkomst zonder meer,19 en als
 Gij niet op een bepaalden dag en plaats
 De som of sommen in 't kontrakt genoemd
 Terugbetaalt, moet gij voor de aardigheid
 Een pond, daarmêe gelijkstaand, van uw vleesch
 Mij netjes laten snijden uit dàt deel
 Van uw mooi lichaam waar het mij behaagt.
Dat neem ik aan: ik zegel zoo'n kontrakt;
 'k Moet zeggen dat de Jood zeer vriend'lijk is.
Dat moogt gij niet on mijnentwille doen:
 Veel liever blijf 'k in ongelegenheid.
Kom, vrees niet, man; 'k verbeur de boete niet:
 Binnen twee maanden, dat 's een maand aleer
 't Kontrakt verloopt, verwacht ik driemaal meer
 Terug dan heel de waarde van 't kontrakt.
O, vader Abram! Zie die Christ'nen toch,
 Wier eigen hardheid and'rer denkwijs hen
 Wantrouwen leert! Ik bid u, zeg mij dit;
 Kwam hij 't kontrakt niet na, wat won 'k dan nog
 Door 't eischen van wat door hem werd verbeurd?
 Een pond van 't vleesch gesneden uit een mensch
 Heeft minder waarde, wordt ook min geschat
 Dan schapen-, rund-, of geitenvleesch. 'k Herzeg,
 Door deze groote vriendschap koop 'k zijn gunst;
 Wil hij haar hebben, goed; zoo niet, vaarwel;
 En krenkt mij niet voor al mijn vriend'lijkheid.
Ja, Shylock, ik bezegel dit kontrakt.
Vind mij dan snel bij den notaris weêr.
 Maak hem bekend met 't grappige kontrakt.
 Ik steek onmiddellijk het geld bij mij,
 Neem thuis een kijkje, waar een spilziek mensch
 Het toezicht houdt (en dat maakt mij bezorgd,)
 En ik zal aanstonds komen. (Af.)
Haast u wat,
 Beminnelijke Jood.  Hij zal bepaald
 Een Christen worden, want hij wordt zoo lief.
De liefde staat mij tegen in een dief.
Kom, wees niet bang; een maand vóór den termijn,
 Zal heel mijn vloot weer in de haven zijn. (Beiden af.)