Uw vader is altijd een braaf man geweest; en vrome menschen hebben bij hun dood goede ingevingen; daarom zal in de loterij die hij met die drie kistjes van goud, zilver en lood bedacht heeft, (en hij die daaruit naar zijn zin kiest, kiest u,) zonder twijfel door niemand goed gekozen worden dan door hem die u goed liefheeft. Maar welke warmte voelt uw gemoed jegens den een of ander van de vorstelijke pretendenten die reeds gekomen zijn?
Portia:Noem ze asjeblieft nog eens op; en naar je ze opnoemt zal ik ze beschrijven; en volgens mijn beschrijving laten raden naar de stemming van mijn gemoed.
Nerissa:Vooreerst dan hebben wij den Napolitaanschen prins.
Portia:Nu, dat is een echt veulen, 'n echt jong spring-in't-veldje, want hij doet niets dan over zijn paard praten; en hij beschouwt het als een grooten bijslag voor zijn bizondere talenten dat hij het zelf kan beslaan: ik ben erg bang dat zijn moeder het met een smid heeft gehouden.
Nerissa:Dan hebben we den Paltsgraaf.
Portia:Hij doet niets dan boos kijken, alsof hij zeggen wou: "Als je mij niet wilt hebben, kies dan maar een ander;" hij hoort vroolijke verhalen aan, en glimlacht niet eens, ik vrees dat hij de weenende wijsgeer zal worden als hij oud wordt, nu hij in zijn jeugd al zoo onbehoorlijk somber is. Ik zou liever trouwen met een doodshoofd met een bot in zijn mond dan met een van die twee. God beware me voor die twee!
Nerissa:Maar wat zegt u van den Franschen heer, Monsieur le Bon?
Portia:God heeft hem geschapen, en laat hem daarom voor een man doorgaan. Heusch, ik weet wel dat het zondig is te spotten.8 Maar hij dan ook! Wel, hij heeft een paard dat beter is dan dat van den Napolitaan, nog mooiere onhebbelijkheid on boos te kijken dan de Paltsgraaf: hij is iedereen in niemand; als een lijster aan 't fluiten slaat, begint hij dadelijk rond te springen; hij schermt met zijn eigen schaduw: als ik hem trouwde zou ik twintig mannen trouwen: als hij mij verachtte zou ik 't hem vergeven; want als hij dol verliefd op me was, zou ik het hem nooit vergelden.
Nerissa:Weet u misschien iets te zeggen tegen Faulconbridge, den jongen Engelschen baron?
Portia:Ik weet niets tegen hem te zeggen, want hij verstaat me niet, evenmin als ik hem; hij kent geen Latijn, geen Fransch en geen Italiaansch, en je kunt er gerust voor het gerecht op zweren, dat ik maar een armzalig beetje van het Engelsch afweet. Hij is anders een knap stel van een man; maar helaas! wie kan omgaan met een figurant? En wat is hij vreemd gekleed! Ik geloof dat hij zijn wambuis in Italië, zijn pofbroek in Frankrijk, zijn muts in Duitschland, en zijn manieren overal gekocht heeft.
Nerissa:Wat denkt u van zijn naasten buurman, den Schotschen lord?
Portia:Dat hij liefde tot zijn naaste bezit; want hij leende een oorvijg van den Engelschman, en zwoer dat hij hem terug zou betalen, als hij kon: ik geloof dat de Franschman hem borg bleef, en er zijn zegel onder zette9 dat hij er een bij zou doen.
Nerissa:Hoe vindt u den jongen Duitscher, den neef van den hertog van Saksen?
Portia:Zeer verachtelijk in den morgen, als hij nuchter is; en allerverachtelijkst in den middag, als hij dronken is; als hij zich op zijn best vertoont, dan is hij een beetje minder dan een mensch; en als hij op zijn slechtst is, dan is hij weinig beter dan een beest. Mocht het ergste gebeuren wat ooit gebeuren kon, dan hoop ik dat het me zal gelukken het zonder hem te stellen.
Nerissa:Als hij besloot te kiezen, en hij koos het goede kistje, dan zoudt u weigeren uw vaders wensch te vervullen, als u weigerde hem aan te nemen.
Portia:Zet daarom, wat ik je bidden mag, uit vrees voor het ergste, een vol glas Rijnwijn op het verkeerde kistje, want al is de duivel er binnen in, maar die verleiding er boven op, dan weet ik dat hij ze kiezen zal. Ik zal liever ik weet niet wàt doen, Nerissa, dan met een spons trouwen.
Nerissa:U behoeft niet bang te zijn, Mevrouw, dat u een van deze heeren tot man zult krijgen: zij hebben mij hun besluit meegedeeld, namelijk om naar huis terug te keeren, en u niet met verdere aanzoeken lastig te vallen, of ge moest u op een andere manier laten winnen dan door uw vaders bepaling betreffende de kistjes.
Portia:Al word ik zoo oud als de Sibylle10, toch zal ik zoo maagdelijk als Diana sterven, als ik niet verkregen word op de manier die door het testament van mijn vader is aangewezen. Ik ben blij dat dit partijtje aanzoekers zoo redelijk is; want er is er niet één onder hen of ik snak naar niets zóózeer als naar zijn afwezigheid, en ik bid God dat hij hun een goede reis geeft.
Nerissa:Herinnert ge u niet, Mevrouw, uit uw vaders tijd een Venetiaan, een geletterde en officier, die hier kwam in gezelschap van den Markies van Montferrat?
Portia:Ja, ja; het was Bassanio; ten minste ik geloof dat hij zoo heette.
Nerissa:Zeker, Mevrouw, en van alle mannen die mijn dwaze oogen ooit aanschouwden, verdiende hij het meest een mooie jonkvrouw.
Portia:Ik herinner mij hem best, en ook dat hij uw lof verdiende.
Een Bediende komt op.
Wat nu? Is er wat nieuws?
Bediende:De vier11 vreemdelingen vragen naar u, Mevrouw, om afscheid van u te nemen; en er is een koerier gekomen van een vijfden, den Prins van Marokko, die bericht dat zijn meester, de Prins, van avond hier zal zijn.
Portia:Als ik den vijfden even hartelijk welkom kon heeten als ik de andere vier vaarwel kan zeggen, dan zou ik mij verheugen over zijn aankomst: als hij het innerlijk heeft van een heilige en het uiterlijk van een duivel, dan had ik hem liever tot bid- dan tot bedgenoot. Kom, Nerissa. Vrindschap, ga voor. Terwijl we de poort achter den eenen minnaar sluiten, klopt de andere op de deur. (Allen af).
Tooneel III
Venetië. Een MarktpleinBassanio en Shylock komen op.
Shylock:Drie duizend dukaten,12 juist.
Bassanio:Ja, Mijnheer, voor drie maanden.
Shylock:Voor drie maanden, juist.
Bassanio:Waarvoor, zooals ik zei, Antonio borg zal blijven.
Shylock:Antonio borg zal blijven, juist.
Bassanio:Kunt ge mij helpen? Wilt ge mij 't genoegen doen? Mag ik uw antwoord weten?
Shylock:Drie duizend dukaten voor drie maanden, en Antonio borg.
Bassanio:Uw antwoord hierop.
Shylock:Antonio is goed.
Bassanio:Hebt ge hem ooit van het tegendeel hooren beschuldigen?
Shylock:Heiwat! neen, neen, neen, neen; mijn bedoeling met te zeggen dat hij goed is, is dat ge 't zóó moet opvatten, dat hij er goed voor is; maar toch is zijn fortuin vrij denkbeeldig. Hij heeft een galjoen bestemd voor Tripoli, en nog een voor Indië, verder heb ik op den Rialto13 gehoord, dat hij een derde in Mexico heeft, een vierde op weg naar Engeland, terwijl hij nog andere handelsgoederen hier en daar verspreid heeft. Maar schepen zijn niets dan planken en zeelui niets dan menschen: er zijn landratten en waterratten, roovers zoowel te water als te land, ik bedoel zeeroovers; en dan is er het gevaar van water, wind en rotsen. Maar toch is de man er goed voor; drie duizend dukaten; ik geloof dat ik zijn borgtocht wel kan aannemen.