Agent Lucy Vargas hurkte naast het lijk en bestudeerde het van dichtbij.
“Onze moordenaar is zeer zelfverzekerd,” zei Lucy.
“Waarom denk je dat?” vroeg Riley.
“Nou, hij stelt de lichamen tentoon,” zei ze. “Metta Lunoe werd in een open veld gevonden, Valerie Bruner langs de weg. Maar ongeveer de helft van de seriemoordenaars verplaatsen hun slachtoffers van de moordlocatie. Van degenen die dat doen, verbergt ongeveer de helft de lichamen. En de meeste lichamen die in het zicht liggen zijn gewoon gedumpt. Deze vertoning duidt erop dat hij best arrogant is.”
Riley was blij dat Lucy goed opgelet had tijdens de les. Maar om een of andere reden dacht ze niet dat het de moordenaar draaide om arrogantie. Hij probeerde niet op te scheppen of de autoriteiten te bespotten. Hij had een andere reden. Riley wist nog niet wat het was.
Maar ze wist vrij zeker dat het iets te maken had met de manier waarop het lichaam neergelegd was. Het was zowel onhandig als weloverwogen. De linkerarm van het meisje lag recht boven haar hoofd uitgestrekt. Haar rechterarm was ook recht, maar was lichtelijk naar de zijkant van haar lichaam gelegd. Zelfs het hoofd met gebroken nek was recht gelegd om op één lijn met de rest van het lichaam te liggen.
Riley dacht terug aan de foto’s van de andere slachtoffers. Ze zag dat Lucy een tablet mee had.
Riley vroeg haar, “Lucy, zou je de foto’s van de andere twee lichamen kunnen laten zien?”
Het duurde Lucy maar een paar seconden. Riley en Bill gingen naast Lucy staan om de twee afbeeldingen te bekijken.
Bill wees en zei, “Metta Lunoe’s lichaam was het spiegelbeeld van deze: rechterarm omhoog, linkerarm aan de zijkant van het lichaam. De rechterarm van Valerie Bruner wees omhoog, maar haar linkerarm was over haar lichaam heen geplaatst, en wees naar beneden.”
Riley bukte neer, pakte de pols van het lijk en probeerde deze te bewegen. De hele arm was bewegingsloos. De rigor mortis was al compleet. Alleen een medisch onderzoeker zou de precieze tijd van overlijden kunnen bepalen, maar Riley wist vrij zeker dat het meisje ten minste negen uur dood was. En net als de andere meisjes, was ze naar deze plek gebracht kort nadat ze gedood was.
Hoe langer ze keek, hoe meer iets aan Riley knaagde. De moordenaar had zoveel moeite gedaan bij het neerleggen van het lichaam. Hij had het lichaam het plein opgedragen, zes trappen op, en had het zorgvuldig geplaatst. Alsnog was de algehele positie niet logisch.
Het lichaam lag niet op een lijn met een van de muren van het paviljoen. Er was geen verband met de opening van het paviljoen of met de rechtbank of met iets anders wat Riley kon zien. Het leek in een willekeurige hoek neergelegd.
Maar deze vent doet niks willekeurig, dacht ze.
Riley had het gevoel dat de moordenaar een boodschap probeerde te communiceren. Maar ze had geen idee wat dat zou kunnen zijn.
“Wat denk jij van deze houdingen?” vroeg Riley aan Lucy.
“Ik weet het niet,” zei Lucy. “Niet veel moordenaars leggen hun lichamen in een pose. Het is opmerkelijk.”
Ze is echt nog heel nieuw in deze baan, herinnerde Riley zichzelf.
Lucy had nog niet begrepen dat de opmerkelijke zaken precies waren waar zij voor opgeroepen werden. Voor doorwinterde agenten zoals Riley en Bill, was de eigenaardigheid allang normaal geworden.
Riley zei, “Lucy, laten we eens naar de kaart kijken.”
Lucy bracht de kaart naar voren waarop de locaties van de andere twee lichamen stonden aangegeven.
“De lichamen zijn in een best klein cluster neergelegd,” zei Lucy, terwijl ze weer wees. “Valerie Bruner is minder dan vijftien kilometer van Metta Lunoe vandaan gevonden. En deze is weer minder dan vijftien kilometer van de vindplaats van Valerie Bruner.”
Riley zag dat Lucy gelijk had. Daarentegen was Meara Keagan best een aantal kilometers verder noordelijk verdwenen, in Westree.
“Ziet iemand verband tussen deze locaties?” vroeg Riley aan Bill en Lucy.
“Niet echt,” zei Lucy. “Metta Lunoe’s lichaam werd gevonden in een veld buiten Mowbray. Valerie Bruner lag net aan de rand van een snelweg. En deze ligt middenin een klein dorp. Het is bijna alsof de moordenaar op zoek is naar plekken die niks met elkaar te maken hebben.”
Precies toen hoorde Riley geschreeuw vanuit de menigte van toeschouwers.
“Ik weet wie het gedaan heeft! Ik weet wie het gedaan heeft!”
Riley, Bill en Lucy draaiden zich alle drie om om te kijken. Een jonge man stond te zwaaien en schreeuwen achter het lint.
“Ik weet wie het gedaan heeft!” riep hij weer.
HOOFDSTUK ACHT
Riley keek met zorgvuldige blik naar de man die schreeuwde. Ze zag dat verschillende mensen om hem heen knikten en mompelden in overeenstemming.
“Ik weet wie het gedaan heeft! We weten allemaal wie het gedaan heeft!”
“Josh heeft gelijk,” zei een vrouw naast hem. “Het moet Dennis zijn.”
“Hij is echt een mafkees,” zei een andere man. “Die vent is altijd al een tikkende tijdbom geweest.”
Bill en Lucy haastten zich naar de rand van het plein waar de man stond te schreeuwen, maar Riley bleef staan. Ze riep naar een van de politieagenten bij het lint.
“Breng hem hierheen,” zei zei, terwijl ze naar de schreeuwende man wees.
Ze wist dat het belangrijk was om hem van de groep te scheiden. Als iedereen zou bijvallen met verhalen, zou het onmogelijk worden om de waarheid te achterhalen. Als er überhaupt al waarheid zat in al dit geschreeuw.
Bovendien verzamelden zich al verslaggevers om hem heen. Riley ging de man echt niet ondervragen recht onder hun neuzen.
De politieagent tilde het lint op en begeleidde de man naar hen.
Hij riep nog steeds, “We weten allemaal wie het gedaan heeft! We weten allemaal wie het gedaan heeft!”
“Word even rustig,” zei Riley, en ze pakte hem bij de arm en leidde hem ver genoeg weg van de toeschouwers om ongehoord te kunnen praten.
“Vraag wie dan ook over Dennis,” zei de geagiteerde man. “Hij is een einzelgänger. Hij is raar. Meisjes zijn bang van hem. En vrouwen raken geërgerd.”
Riley pakte haar notitieblok erbij, en Bill ook. Ze zag de intense interesse in Bills ogen. Maar ze wist dat ze het beter langzaamaan konden doen. Ze wisten nog amper iets. Bovendien was de man zo geagiteerd dat Riley argwanend was over zijn oordeel. Ze moest het horen van een meer neutraal iemand.
“Wat is zijn volledige naam?” vroeg Riley.
“Dennis Vaughn,” zei de man.
“Blijf met hem praten,” zei Riley tegen Bill.
Bill knikte en bleef aantekeningen maken. Riley liep terug naar het paviljoen, waar politiechef Aaron Pomeroy nog steeds naast het lichaam stond.
“Chef Pomeroy, wat kun je me vertellen over Dennis Vaughn?”
Aan zijn gezichtsuitdrukking kon Riley zien dat die naam hem maar al te bekend voorkwam.
“Wat wil je van hem weten?” vroeg hij.
“Denk je dat hij een oprechte verdachte kan zijn?”
Pomeroy kraste zijn hoofd. “Nu je het zegt, misschien. Het is tenminste de moeite waard om met hem te praten.”
“Waarom?”
“Nou, we hebben al jaren problemen met hem. Exhibitionisme, ongepast gedrag, dat soort dingen. Een paar jaar geleden werd hij gepakt voor gluren, en heeft hij wat tijd doorgebracht in het Delaware Psychiatrisch Centrum. Vorig jaar raakte hij geobsedeerd met een cheerleader van de middelbare school, hij schreef haar brieven en stalkte haar. De familie van het meisje haalde een contactverbod, maar hij negeerde dit. Dus hij moest zes maanden naar de gevangenis.”
“Wanneer werd hij vrijgelaten?” vroeg ze.
“Afgelopen februari.”
Riley raakte meer en meer geïnteresseerd. Dennis Vaughn was kort voordat de moorden waren begonnen uit de gevangenis gekomen. Was het puur toeval?
“Meisjes en vrouwen uit de buurt beginnen te klagen,” zei Pomeroy. “Blijkbaar neemt hij foto’s van ze. Het is niet iets waarvoor we hem kunnen arresteren–nog niet tenminste.”