Georg Ebers - Warda: Roman uit het oude Egypte стр 5.

Шрифт
Фон

De levendige gesprekken, het lachen en joelen der knapen op zulk een ongewoon uur, bleef door den opperpriester niet onopgemerkt. Deze geestelijke, Ameni geheeten, de zoon van Nebket, een zeldzaam man, gesproten uit eene oude adellijke familie, was oneindig meer dan de oppermachtige gebieder der tempelbewoners, die hij met krachtige hand en wijs overleg wist te besturen. Alle priestercollegiën van het geheele land erkenden zijne meerderheid, vroegen zijn raad in moeielijke gevallen, en wachtten zich wel in eenig opzicht af te wijken van de bepalingen ten aanzien van geestelijke dingen, die in het Seti-huis, dat wilde zeggen door Ameni, werden vastgesteld. Men zag in hem het priesterlijk ideaal als verwezenlijkt, en wanneer hij soms aan enkele collegiën moeielijke, ja vreemde eischen stelde, dan onderwierp men zich zonder tegenspraak, omdat de ervaring had geleerd, dat de duistere kronkelwegen, die hij aanwees om te bewandelen, altijd tot éen doel leidden, namelijk de verheffing van de macht en het aanzien der hiërarchie. Zelfs de koning wist dien geheel eenigen man te waardeeren, en had sedert lang beproefd hem als zegelbewaarder aan zijn hof te verbinden. Ameni was er nochtans niet toe te bewegen geweest, zijne oogenschijnlijk lagere betrekking vaarwel te zeggen. Immers hij zag met minachting neer op uiterlijken glans en weidsche titels; hij waagde het nu en dan zich bepaald te verzetten tegen de maatregelen van het het groote huis13 en liet er zich toe overhalen de onbepaalde heerschappij over de geesten te verwisselen voor een beperkt gezag in uitwendige aangelegenheden, die hem te nietig voorkwamen, terwijl hij dan in dienst zou staan van den maar al te zelfstandigen pharao, die zich niet gemakkelijk door anderen liet leiden.

Hoewel zeer regelmatig in zijne gewoonten, had Ameni zich een geheel bijzonderen levensregel voorgeschreven. Van elk tiental dagen vertoefde hij er acht in den tempel, die aan zijne zorgen was toevertrouwd; de overige twee wijdde hij aan zijn gezin dat aan den anderen Nijl-oever woonde. Doch hij hield voor ieder, zelfs voor de zijnen verborgen, welk gedeelte van de tien dagen hij voor zijn uitspanning dacht te nemen. Hij had maar vier uren slaap noodig. Gewoonlijk rustte hij op den middag en wel in een vertrek, dat stikdonker kon worden gemaakt, en waartoe geen geluid vermocht door te dringen. Nooit sliep hij s nachts; de koelte en de diepe stilte schenen aan de krachtige inspanning des geestes bevorderlijk te zijn. Vaak hield hij zich dan bezig met de beschouwing van den helderen sterrenhemel. Aan alle ceremoniën, die zijn stand van hem vorderde, zooals wasschingen en reinigingen, scheren en vasten, onderwierp hij zich met stipte nauwgezetheid, en zijn uiterlijk beantwoordde geheel aan zijn innerlijk.

Ameni was pas zijn vijftigste jaar ingetreden. Hij was hoog van gestalte, maar miste geheel de breedte en gezetheid, die men bij oosterlingen op zulk een leeftijd pleegt waar te nemen. Zijn glad geschoren schedel had een gelijkmatigen vorm en de gedaante van een langwerpig ovaal. Zijn voorhoofd was noch breed, noch hoog, maar zijn profiel buitengewoon fijn van lijnen. Zijne dunne droge lippen en groote oogen, die onder zware wenkbrauwen te voorschijn kwamen, trokken dadelijk de aandacht. Men kon ze juist niet prachtig noemen, noch tintelend van vuur, want gewoonlijk richtte hij ze naar den grond, Maar wanneer hij zien en onderzoeken wilde, dan was in die heldere oogen, als hij ze langzaam opsloeg, hartstocht te lezen. De jonge Pentaoer, de dichter van het Seti-huis, die deze oogen kende, had ze bezongen en er van gezegd, dat zij goed aangevoerde legerscharen geleken, die de veldheer vóor en na den strijd rust gunt, om ze met volle kracht in den slag ter overwinning te voeren. De waardige afgemetenheid van zijne woorden en gebaren had iets koninklijks en priesterlijks tegelijk; zij was hem deels eigen en aangeboren, deels ook een gevolg van zijne groote zelfbeheersching. Aan vijanden ontbrak het hem niet, maar lasteraars waagden het zelden zich te meten met den man, die in alles hun meerdere was.

Verwonderd over de onrust die hem stoorde, zag de opperpriester thans van zijn arbeid op naar de voorhoven van het heiligdom. Het vertrek, waarin hij zich bevond, was zeer ruim en luchtig. Het benedendeel van de wanden was met fijne tegels bemetseld, het bovendeel gepleisterd en beschilderd. Doch men kon weinig zien van het veelkleurig meesterwerk, door den schilder der inrichting gepenseeld, want de muren waren bijna overal achter houten kasten verborgen, waarin de schriftrollen en wastafeltjes lagen. Eene groote tafel, eene hooge sofa met panthervel overtrokken, waarvoor een voetbank stond en waarop men een toestel zag met een halvemaanvormigen beugel, bestemd om er het hoofd in te laten rusten14; verder verschillende stoelen, een tafeltje met bekkens en kannen en een ander met flesschen van verschillende grootte, schalen en doozen, maakte het ameublement uit van deze zaal, die verlicht werd door drie lampen in den vorm van vogels, met kiki-olie15 gevuld.  Ameni droeg een overkleed van sneeuwwit linnen, dat in nette plooien tot op zijne enkels afhing; eene met franje omboorde sjerp, waarvan de breede en hard gesteven einden tot aan de knieën reikten, was rondom zijn middel gestrikt. Het wijde overkleed werd echter opgehouden door een breeden draagband van zilverbrokaat. Een uit paarlen en edelgesteenten saamgestelde, meer dan een span breede band hing van zijn hals tot laag op zijne naakte borst af, en zijne bovenarmen waren getooid met groote gouden armbanden. Hij rees op van den ebbenhouten stoel, waarvan de pooten gesneden waren in den vorm van leeuwenklauwen, en wenkte een der dienaars, die aan den wand van het vertrek neergehurkt zaten. Deze verstond ook zonder woorden het verlangen zijns meesters, zette hem voorzichtig en stilzwijgend eene zwarte pruik met breede lokken op den kalen schedel16, en hing over de schouders een panthervel, waarvan de kop en de klauwen met plaatgoud waren overtrokken. Een tweede dienaar hield Ameni den metalen spiegel voor, waarin hij even een blik wierp, terwijl hij de pruik en de dierenhuid recht schikte.

Juist wilde de derde slaaf den prelaat den kromstaf, het teeken zijner hooge waardigheid, overhandigen, toen een priester binnentrad om den schrijver Pentaoer aan te dienen. Ameni wenkte, en de zelfde jonge geestelijke, met wien wij de prinses Bent-Anat bij de tempelpoort zagen spreken, trad het vertrek binnen.

Pentaoer kuste knielend de handen van den opperpriester, die, hem zegenende, met welluidende stem tot hem zeide, in zulk eene zuivere taal en zoo goed gestyleerd, alsof hij uit een boek voorlas: »Sta op mijn zoon; uw komst zal mij op dit ongelegen uur eene wandeling besparen, zoo gij mij kunt berichten, wat de scholieren in onzen tempel zoo in onrust brengt. Spreek!

»Er is niet veel bijzonders voorgevallen, heilige vader! gaf Pentaoer ten antwoord; »en ik zou u thans niet gestoord hebben, wanneer de kweekelingen niet zonder eenigen grond, zoo veel beweging hadden gemaakt, en de prinses Bent-Anat niet zelve was gekomen, om ons een geneesheer te vragen. Het ongewone uur, en het gevolg waarmede zij zich aanmeldde

»Is de dochter van den pharao dan ziek geworden? vroeg de prelaat haastig.

»O neen, mijn vader, zij is maar al te welvarende. Want toen zij eene proef wilde nemen van de vlugheid harer paarden, overreed zij de dochter van Pinem, den Paraschiet. Goedhartig, gelijk zij is, bracht zij het zwaar verwonde meisje in eigen persoon naar huis.

»Zij betrad alzoo de hut van den onreine?

»Zoo is het.

»En nu verlangt zij, dat wij haar reinigen zullen?

»Ik meende haar het misdrevene te mogen vergeven, vader, want de reinste menschenliefde had haar bewogen tot eene daad, die wel is waar met de zeden in strijd is, maar

Ваша оценка очень важна

0
Шрифт
Фон

Помогите Вашим друзьям узнать о библиотеке

Скачать книгу

Если нет возможности читать онлайн, скачайте книгу файлом для электронной книжки и читайте офлайн.

fb2.zip txt txt.zip rtf.zip a4.pdf a6.pdf mobi.prc epub ios.epub fb3

Популярные книги автора