Het beest was ontwaakt. Nu zou de echte oorlog beginnen.
HOOFDSTUK ZES
Kyra hield zich stevig vast aan Andors manen terwijl ze door de nacht galoppeerde, op de voet gevolgd door Deirde en Leo. Ze raceten over de besneeuwde velden van Argos als dieven in de nacht. De uren gingen voorbij en het geluid van de paardenhoeven galmde door haar oren, en Kyra verdwaalde in haar eigen wereldje. Ze vroeg zich af wat haar te wachten stond in de Toren van Ur, wie haar oom was en wat hij over haar zou vertellen, over haar moeder, en ze kon haar opwinding nauwelijks in bedwang houden. Maar ze moest toegeven dat ze ook angst voelde. Het zou een lange reis door Escalon zijn, een reis die ze nooit eerder had gemaakt. En voor hen, zag ze, lag het Doornwoud. De open velden eindigden, en spoedig zouden ze worden verzwolgen door een claustrofobisch bos dat gevuld was met wilde beesten. Ze wist dat alle regels nietig werden zodra ze voorbij die boomgrens waren.
De sneeuw sloeg in haar gezicht terwijl de wind over de open velden joeg, en Kyra, wiens handen gevoelloos waren geworden door de kou, liet haar fakkel vallen toen ze zich realiseerde dat hij al lang geleden was opgebrand. Ze reed door de duisternis, verloren in haar eigen gedachten, het enige geluid dat van de paardenhoeven en Andors sporadische gegrom. Ze voelde zijn woede, zijn ongetemde natuur. Het was alsof Andor niet alleen onbevreesd was voor wat er in het verschiet lag – maar openlijk hoopte op een confrontatie.
Kyra werd overspoeld door een pijnlijke golf van honger, en terwijl ze Leo weer hoorde piepen, wist ze dat ze hun honger niet langer kon negeren. Ze hadden al uren gereden en ze hadden hun gedroogde stukken vlees al verorberd; ze bedacht zich, te laat, dat ze niet voldoende proviand hadden meegebracht. Er was geen klein wild te bespeuren op deze sneeuwachtige avond, en het zag er niet goed voor hen uit. Ze zouden spoedig moeten stoppen om voedsel te zoeken.
Ze vertraagden terwijl ze de rand van het Woud bereikten, en Leo gromde naar de duistere boomgrens. Kyra wierp een blik over haar schouder naar de glooiende velden van Argos, de laatste open lucht die ze de komende tijd zouden zien. Ze keek weer voor zich, en een deel van haar wilde niet verder. Ze kende de reputatie van het Doornwoud, en hierna, wist ze, konden ze niet meer terug.
“Ben je er klaar voor?” vroeg ze aan Dierdre.
Dierdre leek nu een ander meisje te zijn dan degene die uit de gevangenis was ontsnapt. Ze was sterker, daadkrachtiger, alsof ze naar de hel en terug was geweest en klaar was voor alles.
“Het ergste dat er kan gebeuren is me al overkomen,” zei Dierdre. Haar stem was zo koud en hard als het hout voor hen, een stem die eigenlijk te oud was voor haar leeftijd.
Kyra knikte begrijpend – en samen reden ze verder.
Op dat moment voelde Kyra een rilling over haar rug lopen. Het was donkerder hier, claustrofobischer. Het bos was gevuld met eeuwenoude zwarte bomen met knoestige takken die op doorns leken, met dikke, zwarte bladeren. Het woud straalde geen vredig gevoel uit, maar iets kwaadaardigs.
Ze reden stapvoets verder, zo snel als ze konden tussen deze bomen, en de sneeuw kraakte onder de hoeven van hun paarden. Ze hoorden vreemde wezens die zich hadden verborgen tussen de takken. Ze liet haar blik over bomen glijden, maar ze zag niets. Ze voelde zich bekeken.
Ze gingen steeds dieper het bos in, richting het noordwesten, zoals haar vader haar had gezegd. Leo en Andor gromden naar de wezens die Kyra niet kon zien, terwijl ze de takken die haar armen bekrasten probeerde te ontwijken. Kyra dacht na over de lange weg die voor haar lag. Het idee van haar missie was opwindend, maar ze verlangde ernaar om bij haar mensen te zijn, om aan hun zijde te vechten in de oorlog die zij was begonnen. Ze voelde een grote drang om terug te keren.
Kyra tuurde het bos in en vroeg zich af hoe ver ze nog moesten tot ze de zee zouden bereiken. Ze wist dat het riskant was om in de duisternis te rijden – maar ze wist dat het ook riskant was om hier te kamperen – zeker nu ze weer werd opgeschrikt door een geluid.
“Waar is de zee?” vroeg Kyra aan Dierdre, voornamelijk om te stilte te doorbreken.
Ze kon aan Dierdre’s gezicht zien dat ze haar uit haar gedachten had opgeschrikt; ze kon zich alleen maar voorstellen in wat voor nachtmerries ze verdwaalde.
Dierdre schudde haar hoofd.
“Ik wou dat ik het wist,” antwoordde ze. Ze klonk uitgedroogd.
Kyra was verward.
“Kwam je niet deze kant op toen ze je meenamen?” vroeg ze.
Dierdre haalde haar schouders op.
“Ik zat opgesloten in een kooi, achterin de wagen,” antwoordde ze, “en ik was het grootste gedeelte van de reis bewusteloos. Ze hadden me wel overal heen kunnen brengen. Ik ken deze bossen niet.”
Ze zuchtte en tuurde de duisternis in.
“Maar als we dichterbij het Witte Woud komen, zou ik wel meer moeten herkennen.”
Ze reden verder in een comfortabele stilte, en Kyra kon het niet helpen; ze bleef zich verwonderen over Dierdre en haar verleden. Ze kon haar kracht voelen, maar ook haar diepe verdriet. Kyra werd geconsumeerd door duistere gedachtes over hun reis, hun gebrek aan voedsel, de bijtende kou en de wilde beesten die hen opwachtten, en ze wendde zich tot Dierdre, verlangend naar afleiding.
“Vertel me over de Toren van Ur,” zei Kyra. “Hoe is het daar?”
Dierdre keek haar aan, donkere kringen onder haar ogen, en haalde haar schouders op.
“Ik ben nooit naar de toren geweest,” antwoordde Dierdre. “Ik kom uit de stad Ur – en dat ligt een dag rijden naar het zuiden.”
“Vertel me dan over je stad,” zei Kyra. Ze wilde aan alles denken behalve aan hier.
Dierdre’s ogen lichtten op.
“Ur is een schitterende plek,” zei ze verlangend. “De stad bij de zee.”
“Er ligt een stad vlakbij ons die bij de zee ligt,” zei Kyra. “Esephus. Het is een dag rijden vanuit Volis. Ik ging daar vroeger wel heen, met mijn vader, toen ik klein was.”
Dierdre schudde haar hoofd.
“Dat is geen zee,” antwoordde ze.
Kyra begreep het niet.
“Wat bedoel je?”
“Dat is de Zee van Tranen,” antwoordde Dierdre. “Ur ligt aan de Zee van Verdriet. Die is veel groter. Aan jullie oostelijke kust is het tij niet zo sterk; aan onze westelijke kust heeft de Zee van Verdriet golven van twintig meter hoog die tegen de kust aan slaan, en een tij dat, als de maan hoog staat, schepen in één oogwenk kan verzwelgen. Onze stad is de enige stad in heel Escalon waar de kliffen laag genoeg zijn om schepen aan te laten meren. Onze stad heeft het enige strand in heel Escalon. Dat is waarom Argos op slechts een dag rijden naar het oosten van ons ligt.”
Kyra dacht na over haar woorden, dankbaar voor de afleiding. Ze herinnerde zich dit uit één van de lessen van vroeger, maar ze had er nooit veel over nagedacht.
“En je mensen?” vroeg Kyra. “Hoe zijn zij?”
Dierdre zuchtte.
“Een trots volk,” antwoordde ze, “net als ieder ander volk in Escalon. Maar ze zijn ook anders. Ze zeggen dat mensen uit Ur één oog op Escalon gericht hebben, en het andere op de zee. We kijken altijd naar de horizon. We zijn minder provinciaal – misschien omdat er zoveel buitenlanders aanmeren op onze kusten. De mannen van Ur waren ooit befaamde krijgers, en mijn vader was één van hen. Nu zijn we slechts onderdanen, net als de rest.”
Ze zuchtte, en zweeg een lange tijd. Kyra was verrast toen ze weer begon te spreken.
“Er lopen vele kanalen door onze stad heen,” vervolgde Dierdre. “Toen ik jong was, zat ik altijd op de richel en keek ik urenlang, soms dagenlang, toe hoe de schepen langs voeren. Ze brachten kruiden en zijden en wapens en allerlei soorten delicatessen – soms zelfs dieren. Ik keek naar de mensen die kwamen en gingen, en ik verwonderde me over hun levens. Ik wilde wanhopig graag één van hen zijn.”