Mr. Maidan gluurde naar haar handen en dan naar de mijne. "Speel je cricket, Mr. Fusilier?"
"Ik ben niet zo sportief. Ik speel af en toe tennis." Ik voelde de rand van Raji's sandaal op mijn kleine teen.
"Echt? Misschien kan je morgenmiddag naar mijn club komen voor een paar partijtjes tennis."
Ik wilde niets liever dan te tennissen. Na vijf weken op het vrachtschip en dan een week vastzitten in het huis van de Devaki's was een paar uur intensief tennissen precies wat ik nodig had.
"Dat zou ik heel fijn vinden." Ik trok mijn pijnlijke voet weg van onder Raji's sandaal. Ik keek naar haar en zag dat ze een snelle beweging met haar rechterhand naar haar oor maakte, waarna ze haar haar over haar schouder streek. "Helaas," zei ik tegen Mr. Maidan terwijl ik naar Raji bleef kijken, "zal ik uw vriendelijke uitnodiging niet kunnen aanvaarden omdat..."
"Je hebt beloofd dat je de kinderen zou helpen met..." Raji keek rond in de kamer. "Met hun acrobatie morgen."
"Juist, acrobatie." Ik wendde me weer tot Mr. Maidan. "Trouwens, Raji speelt veel beter tennis dan ik."
"Is dat zo?" Hij bekeek Raji van kop tot teen. "Een vrouwelijke tennisspeler?"
Ze knikte.
"Oké dan. Terwijl Mr. Fusilier gymnastiekles geeft, kan u me wat leren over tennis."
Als het tafereel een glimlachwedstrijd was geweest, had Raji beslist verloren van haar moeder.
* * * * *
Ik denk dat Mr. Maidan niet veel wist over tennis, want hij had blijkbaar veel uitleg nodig die zaterdagmiddag. Het was dan ook erg laat wanneer Raji 's avonds terugkeerde en ze gingen opnieuw tennissen de dag nadien en de dag daarna.
De dinsdagmorgen vroeg zaten Raji en ik in de veranda thee te drinken en naar de zonsopgang te kijken.
"Raji," zei ik, "woensdag vertrekt er een rivierboot vanuit Rangoon de Irrawaddy op."
Ze keek naar me met een opgetrokken wenkbrauw, haar manier van "En?" zeggen.
"Ik moet verder. De boot vaart naar Mandalay en dan door het noorden van Birma tot Myitkyina bij de grens met China."
Even keek ze naar het felle licht van de ochtendzon die doorheen de bananenbomen scheen terwijl ik naar de warme gloed van haar mooie gezichtje keek.
"Oké," zei ze. "Wacht op me in Mandalay en dan kunnen we samen uitzoeken wat de Chinezen uitspoken."
Ik had gehoopt dat ze zoiets zou zeggen. Het samen reizen beviel ons wel, maar ik wilde niet dat ze zich verplicht zou voelen om haar gezin, of Mr. Maidan, achter te laten. Maar ik kende Raji ook beter dan dat haar ouders haar kenden. Het waren vriendelijke mensen en best welvarend ondanks de economische malaise. Mr. Devaki doceerde geschiedenis aan de Jawaharlal Nehru-universiteit en zijn vrouw werkte bij een of andere overheidsdienst, dus hadden ze een aanvaardbaar inkomen. Maar zodra Raji weer bijgepraat was over de familieverhalen en haar moeder en vader teruggekeerd waren naar hun werk, zou Raji zich zonder de intellectuele stimulatie die ze gewoon was, beginnen te vervelen; dat hoopte ik tenminste. Mocht ze natuurlijk een andere bron van stimulatie vinden, dan zou ik waarschijnlijk alleen naar China reizen.
Raji's vader reisde regelmatig naar Mandalay om "commerciële redenen", om "het landschap te bewonderen" of om "natuurstudies te doen als hobby" en hij beval een hotel aan in de 62nd Street net buiten het stadscentrum die de Nadi Myanmar heette, waar ik en zijn dochter in Mandalay konden afspreken.
Raji had me al verteld dat haar vader intensief meestreed tegen de Engelsen, want zowel India als Birma probeerden zich te bevrijden van het juk van het Britse Rijk. Hij hielp niet alleen de financiering van opposanten organiseren, maar reisde ook naar Birma om er clandestiene vergaderingen te organiseren met rebellen. Een jaar eerder zou ik hem gezegd hebben dat ik heel goed wist wat hij in Birma deed en ik zou waarschijnlijk de kant gekozen hebben van de Britten die zich vastklampten aan hun verre koloniën. Maar terwijl hij, zijn vrouw, Raji, ik en hun negen andere kinderen, samen met een veelheid aan nichtjes en neefjes op de grond rond de lage tafel zaten curry en khatta mango dal - mango's met bonen en rode pepers - te eten, dankte ik Mr. Devaki beleefd voor de informatie en prentte de naam van het hotel en het adres in Mandalay in mijn geheugen.
Twee weken later ontmoette ik Kayin in de lobby van het Nadi Myanmarhotel.
Hoofdstuk twee
Een glimlachende jongedame tikte krachtig op de bel onder haar hand om de volgende piccolo op te roepen.
"Prettig verblijf wij hopen, Mr. Busetilear," zei Kayin terwijl ze me een ontvangstbewijs gaf voor de drie dollar die ik betaald had om een week in het hotel te verblijven. Ze slaagde er nooit in mijn familienaam, Fusilier, helemaal correct uit te spreken.
Ik schroefde het dopje weer op mijn vulpen en stopte hem weg, maar voor ik haar kon bedanken voor haar vriendelijke woorden greep de piccolo mijn koffer beet en griste de kamersleutel uit onze handen. Kayin had de sleutel in mijn hand gedrukt, maar leek hem met even veel tegenzin los te laten als ik haar hand.
"Haast u met Po-Sin langs hier, snel," zei de jongen en hij sleepte mijn zware koffer over de vloer. "Spring op lift voor hij gaat helemaal naar boven, als het u belieft."
Po-Sin wilde blijkbaar snel van mij en mijn bagage af zijn om zijn dubbeltje fooi in ontvangst te kunnen nemen en terug te keren naar de lobby en zijn plaats in de rij met de andere jongens die wachtten op de volgende gulle gever. Hij was ongeveer vijftien en netjes gekleed met een pet zonder klep - vergelijkbaar met een fez zonder kwast - en een aansluitend, roodbruin gilet met drie gele strepen op elke mouw. Hij droeg ook een felgekleurde longhi, een traditioneel wikkelrokachtig kledingstuk dat zowel door mannen als vrouwen wordt gedragen in Birma.
Ik nam mijn pet van de balie, draaide me om en volgde Po-Sin. Na een paar passen, keek ik achterom en zag dat Kayin me nakeek. Even verscheen er een frons op haar gezicht, maar dan toverde ze haar commerciële glimlach terug voor de volgende gast.
"Welkom in het Nadi Myanmarhotel," zei ze tegen een stijve, jonge Engelsman die met zijn dichtgeklapte paraplu zwaaide als was het een soort onschuldig wapen dat diende om zich een weg te banen tussen allerlei ongewensten. De man droeg een spierwitte katoenen broek en een bijpassende tropenhelm met een lange albatrosveer tussen de band.
Ik keek naar mijn vuile, oude zeemanspet en dan weer naar Kayin. Haar woorden en haar glimlach voor de Engelsman waren net dezelfde als die die ze mij net geschonken had.
* * * * *
Het was per ongeluk dat ik tegen Kayin gebotst was bij de voordeur van het hotel - zij kwam net buiten toen ik terugkeerde naar het hotel na een wandeling langs de rivier. Dit gebeurde de dag nadat ik haar voor het eerst ontmoet had aan de balie. Daarvoor, toen ik uit mijn kamer kwam en naar buiten ging, had ik naar de balie gekeken in de hoop dat ze vrij zou zijn en ik haar een of andere banale vraag kon stellen, zoals waar de dichtstbijzijnde boeddhistische tempel was of hoe ver het was naar de rivier. Maar ze was in gesprek met de hotelmanager, een Engelsman, en het leek me beter hen niet te onderbreken.
"Ik sorry, Mr. Busetilear," zei Kayin tegen me op straat bij de voordeur van het hotel na onze botsing. "Ik ben zo onhandig." Ze hurkte neer om haar pakjes op te rapen.
"Nee, nee." Ik hurkte neer en stootte opzettelijk mijn hoofd tegen het hare. "Het was mijn schuld."
Ze lachte en wreef over de zijkant van haar hoofd terwijl ik over mijn voorhoofd wreef. "Misschien," zei ze, "volgende keer beter wij blijven uit elkaars buurt zodat we elkaar geen pijn doen."