»Thans herken ik u weder, sprak de Athener. »Waart gij den edelen vriend der wijsheid, gelijk Pythagoras zichzelf placht te noemen88, eerder gedachtig geweest, zoo zou uwe ziel reeds gisteren tot hare gewone kalmte zijn gekomen. De meester geeft den raad, zich iederen avond de gebeurtenissen, gewaarwordingen en gedachten van den verloopen dag nog eens voor den geest te brengen. Hadt gij dat gedaan, dan zoudt gij hebben ingezien, dat de ongeveinsde bewondering van al uwe gasten, onder welke zich mannen van uitstekende verdiensten bevonden, ruimschoots tegen den smaad van een onbesuisden dronkaard opwoog. Gij hadt moeten begrijpen, dat gij toch inderdaad eene vriendin der goden zijt. Want het was in uw huis, dat de onsterfelijken een edelen grijsaard, na jaren van tegenspoed, de hoogste zaligheid lieten smaken, die ooit een mensch ten deel kan vallen. Ja, zij ontnamen u een vriend, om u echter in denzelfden stond een anderen, veel beteren te schenken. Spreek mij niet tegen, en vergun mij thans u met mijn verzoek bekend te maken.
»Gij weet dat men mij nu eens een Athener, dan weêr een Halicarnassiër89 noemt. De Jonische, Aeolische en Dorische soldaten hebben zich van oudsher nooit goed met de Carische kunnen verstaan. Daarom kwam mij, den aanvoerder van beide legerafdeelingen, mijne afkomst van, ik zou wel haast mogen zeggen drie stammen, bijzonder te stade. Welke uitnemende eigenschappen Aristomachus ook bezit, Amasis zal mij toch missen, want het viel mij gemakkelijk de eendracht in het leger te bewaren, terwijl de Spartaan tegenover de Cariërs dikwerf op groote zwarigheden stooten zal.
»Deze mijne dubbele afkomst heeft haar grond hierin, dat mijn vader met eene Halicarnassische vrouw uit een edel Dorisch geslacht gehuwd was, en met mijne moeder juist op het tijdstip mijner geboorte te Halicarnassus vertoefde, waarheen zij zich hadden begeven, om bezit te nemen van de nalatenschap harer ouders. Ofschoon men mij reeds in de derde maand mijns levens naar Athene terugbracht, ben ik toch eigenlijk een Cariër, want, waar een mensch geboren wordt, daar is zijn vaderland.
»Te Athene werd ik, als jong Eupatride90 uit het aanzienlijke, aloude geslacht van Ajax, met al de weelde en al den rijkdom van een Attisch edelman grootgebracht en opgevoed. De dappere en wijze Pisistratus, gesproten uit een geslacht, dat wel van gelijke afkomst was als het onze, maar ons in macht en invloed volstrekt niet overtrof er bestaat geen aanzienlijker stamhuis dan dat mijns vaders wist zich tot alleenheerscher te verheffen. Aan de vereende pogingen van den adel gelukte het tot tweemaal hem ten val te brengen. Toen hij ten derden male, door Lygdamis van Naxos en door de bewoners van Argos en Eretria ondersteund, wilde terugkeeren, stelden wij ons tegen hem. Wij hadden ons gelegerd nabij den tempel van Athene op Pallene91. Terwijl wij vóor het ontbijt aan de godin offerden, verraste ons de listige tyran, overviel onze ongewapende manschappen, en behaalde eene gemakkelijke overwinning, zonder een druppel bloeds te storten. Daar aan mij het bevel over de helft der troepen was opgedragen, besloot ik liever te sterven, dan mijn post te verlaten. Ik streed als een razende, bezwoer mijne soldaten stand te houden en verloor ook geen duimbreed gronds. Doch eene noodlottige speer wondde mijn schouder en ik viel.
»Pisistratus en de zijnen werden meester van Athene. Ik vluchtte naar Halicarnassus, mijn tweede vaderland, waarheen mij mijne vrouw met onze kinderen volgde. Mijn naam was niet geheel onbekend, daar ik eene overwinning in de Pythische spelen92 behaald en nog eenige andere dappere daden verricht had. Men benoemde mij dus tot overste bij het leger in Egypte. Ik maakte den veldtocht op Cyprus mede, deelde met Aristomachus den roem, de geboorteplaats van Aphrodite voor Amasis gewonnen te hebben, en werd ten laatste tot opperbevelhebber van al de troepen in Egypte verheven.
»Den vorigen zomer stierf mijne vrouw. Mijne kinderen, een knaap van elf en een meisje van tien jaren, bleven bij hunne moei te Halicarnassus. Ook deze werd de prooi van den onverbiddelijken Hades93. Nu heb ik de kleinen eenige dagen geleden hierheen ontboden. Zij kunnen evenwel niet vroeger dan over drie weken te Naucratis zijn, en zullen reeds zijn afgereisd, alvorens zij een tegenbevel van mij kunnen ontvangen. Binnen veertien dagen moet ik Egypte verlaten, en kan dus zelf mijne lievelingen niet afwachten. Ik ben besloten, mij naar den Thracischen Chersonesus te begeven, waar, gelijk gij weet, mijn oom door den stam der Dolonkers94 tot vorst is verheven. Daarheen moeten de kinderen mij volgen. Korax, mijn oude trouwe slaaf, zal te Naucratis blijven om ze tot mij te brengen. Wilt gij thans metterdaad toonen, dat gij mijne vriendin zijt, zoo ontvang die kleinen in uw huis; zorg voor hen tot er een schip naar Thracië onder zeil gaat, en verberg ze zorgvuldig voor de blikken van de spionnen van den kroonprins Psamtik95. Gij weet, dat deze mij een doodelijken haat heeft gezworen, en zich gaarne in de kinderen op den vader zou wreken. Ik kom tot u met deze bede, ten eerste wijl ik uw goed hart ken; ten andere omdat uw huis, krachtens den vrijbrief des konings, die het tot een asyl heeft gemaakt, de kinderen voor alle nasporingen der politie-beambten vrijwaart. Want deze personen moeten, in dit land van formaliteiten, kennis nemen van alle vreemdelingen, zelfs al zijn dit kinderen, om daarvan aangifte te doen bij de district-beambten.
»Gij ziet, hoezeer ik u hoogschat, want ik vertrouw u het eenige toe, wat mij nog waarde doet hechten aan mijn leven. Zelfs het vaderland heeft voor mij niets aantrekkelijks, zoolang het zich onder den voet des geweldenaars kromt. Welnu, vriendin, wilt gij aan het gefolterde vaderhart de rust hergeven, wilt gij?
»Ik wil, ik wil, Phanes! antwoordde Rhodopis met ongeveinsde blijdschap. »Gij hebt mij geene bede gedaan, gij hebt mij een voorrecht geschonken. O, reeds nu verheug ik mij bij de gedachte aan de lieve kleinen! En hoe verrukt zal Sappho zijn, als die aardige schepseltjes hare eenzaamheid komen vervroolijken! Maar dit zeg ik u vooruit, Phanes, met het eerste het beste Thracische schip laat ik mijne jonge gasten niet weggaan. Gij kunt het nog wel een half jaartje langer zonder hen uithouden, want ik sta er voor in, dat zij voortreffelijk onderricht zullen genieten, en dat hun al wat waarlijk schoon en goed is dagelijks zal worden voorgehouden.
»Wat dat aangaat, ben ik volkomen gerust, hernam Phanes met een dankbaren glimlach; »maar ik sta er bepaald op, dat gij de beide wildzangen met het eerste schip het beste laat vertrekken. Mijne vrees voor de wraakzucht van Psamtik is, helaas! maar al te gegrond. En ontvang nu bij voorbaat reeds mijn hartelijken dank voor uwe liefde en goedheid jegens mijne kinderen. Overigens geloof ik zelf, dat de afleiding, door het gezelschap van twee zulke vroolijke gasten, aan uwe Sappho in hare eenzaamheid goed zal doen.
»En eindelijk, liet Rhodopis met neergeslagene oogen volgen, »kan dit bewijs van vertrouwen duizendvoudig opwegen tegen den hoon, mij door een dronkaard aangedaan. Daar komt Sappho!
Vierde hoofdstuk
Vijf dagen na dien merkwaardigen avond in het huis van Rhodopis, heerschte er eene meer dan gewone drukte aan de haven van Saïs. Egyptenaren van iederen leeftijd, van allerlei rang, stand en geslacht, stonden dicht opeengepakt aan den waterkant. Soldaten, en kooplieden in witte, met veelkleurige franjes omzoomde kleederen, welker meerdere of mindere lengte afhankelijk was van den hoogeren of lageren rang dergenen, die ze droegen, bewogen zich onder eene groote menigte gespierde, halfnaakte mannen uit de laagste volksklasse, wier eenige kleeding slechts uit een schort bestond. Geheel ongekleede kinderen verdrongen, stompten en sloegen elkaar, om toch de beste plaatsen in te nemen. Moeders, met korte mantels om de schouders96, hielden hare kleinen in de hoogte, al moesten ze daardoor ook het voorrecht missen om zelf iets van het verwachte schouwspel te zien te krijgen. Een tal van honden en katten basten en miauwden, en zaten elkander na tusschen de voeten der nieuwsgierigen, die uiterst voorzichtig waren, om toch geen der heilige dieren te trappen of te bezeeren.