Georg Ebers - Klea en Irene: roman стр 6.

Шрифт
Фон

»Blijf! viel Publius hem in de rede, met gebiedende stem, terwijl hij hem bij den schouder terughield. »Het verzoek van Serapion gold mij, en ik wensch mijn vriend in eigen persoon een dienst te bewijzen.

»Ga gij dan! riep de Griek Publius achterna, die zich snel verwijderde. »Gij gunt mij dus den dank niet van de schoonste lippen in Memphis. Zie eens, Serapion, wat haast hij maakt! Nu moet die arme Eulaeus opstaan. Een nijlpaard zou van hem kunnen leeren, hoe men dat op de meest onbeholpen manier doen moet. Dat noem ik korte metten maken. Zoon Romein vraagt niet veel eer hij neemt. Daar heeft hij reeds wat hij hebben wil. Eulaeus kijkt hem na als eene melkkoe, die men haar kalf afneemt. Ik voor mij eet ook liever de perziken op, dan dat ik ze door een ander weg zie halen. Als het volk op het Forum dit eens zien kon! Publius Cornelius Scipio Nasica, de lijfelijke kleinzoon van den grooten Africaan, die in elke hand een schotel draagt, als een slaaf die bij het gastmaal bedient! Welnu, Publius, wat brengt Rome ditmaal als overwinnaar naar huis?

»Heerlijke perziken, en een gebraden fazant, antwoordde Cornelius lachend, en reikte den kluizenaar de beide schotels door zijn venster toe. »Er blijft nog genoeg voor den oude over.

»Dank, hartelijk dank! zeide Serapion, riep Irene met een wenk nader, gaf haar een goudgeel tarwebrood, de helft van het gebraad, dat Eulaeus reeds in tweeën had gedeeld, benevens twee perziken. Daarbij fluisterde hij haar zachtkens toe: »De andere helft mag Klea, als die dáar weg zijn, zelve bij mij komen halen. Bedank thans dien goeden heer en ga heen.

Een oogenblik stond het meisje verlegen en sprakeloos tegenover den Romein. Voor den ernstigen blik zijner donkere oogen sloeg zij de hare neder. Haar gelaat kleurde van schaamte en met de kleine sneeuwwitte tanden beet zij zich op de onderlip. Eindelijk vatte zij moed en zeide: »Gij zijt wel goed. Ik kan mij niet in mooie woorden uitdrukken, maar vriendelijk zeg ik u dank.

»En uw vriendelijke dank, antwoordde Publius, »maakt dezen kostelijken morgen voor mij nog schooner. Tot een aandenken aan dezen en aan u zou ik wel een van die viooltjes uit uw haar willen bezitten.

»Neem ze alle! riep Irene, maakte het ruikertje snel uit de haren los, en reikte het den Romein toe. Maar eer deze de bloemen aannemen kon, trok zij de hand terug, en zeide met een ernstig gezicht: »De koningin heeft ze in de hand gehouden! Mijne zuster Klea heeft ze gisteren bij den optocht gekregen.

Bij deze woorden veranderden de gelaatstrekken van Cornelius, en vroeg hij met gebiedende kortheid en scherpte: »Heeft uwe zuster zwart haar, en is zij grooter dan gij, en draagt zij bij optochten een gouden krans? Schonk zij u deze bloemen?  Ja, zegt gij? Nu, t zij zoo. Zij heeft dit ruikertje van mij gekregen, maar hoewel zij het aannam schijnt zij er toch weinig mede in haar schik geweest te zijn. Want wat men op prijs stelt, dat geeft men niet weg. Zoo moge het dan vliegen!

Terwijl hij dit sprak wierp Publius de bloemen over het huis en zeide vervolgens op vriendelijken toon: »Gij, mijn kind, zult schadeloos gesteld worden voor den verloren haartooi. Geef mij uwe granaat, Lysias.

»Waarachtig niet, antwoordde deze. »Gij verlangdet in eigen persoon uw vriend Serapion een dienst te bewijzen, toen ge mij zoo even terughieldt om de perziken te halen. Thans verlang ik met eigene hand de schoone Irene mijn granaat te geven.

»Neem dan den bloesem van hem aan, zeide Publius, en keerde hem opeens den rug toe, terwijl Lysias zijn granaat in de handen stak van het meisje, waarmede zij het houten bord vast hield. De harde bejegening van den Romein gaf haar een gevoel, als had eene ruwe hand haar aangeraakt. Zwijgend en schuchter boog zij, om daarop haastig naar hare woning terug te keeren.

Publius staarde haar peinzend na, tot Lysias hem toeriep: »Hoe heb ik het nu? Is heden morgen de vroolijke Eros in den tempel van den somberen Serapis verdwaald geraakt?

»Dat zou niet goed zijn, haastte de kluizenaar zich te zeggen: »want de Cerberus voor de voeten van onzen god zou den winderigen jongen en bij deze woorden zag hij den Griek veelbeteekenend aan »weldra de beweeglijke vleugels uitplukken.

»Als hij zich ten minste door het driekoppig ongedierte liet vangen, zeide Lysias lachend. »Maar kom nu, Publius, Eulaeus heeft thans lang genoeg gewacht.

»Ga gij dan naar hem toe, antwoordde de Romein. »Ik volg u weldra, maar eerst heb ik nog een woordje met Serapion te spreken.

Deze laatste had, sedert Irene vertrokken was, zijne aandacht gewijd aan den acacia, waaronder de eunuuch nog altijd zat te smullen. Toen de Romein hem nu aansprak, schudde hij met weerzin het groote hoofd, en zeide:

»Uwe oogen zijn zeker niet slechter dan de mijne. Zie eens hoe dat heer onder het kauwen zijne kaken beweegt en met de lippen smakt! Bij Serapis, men kan het karakter van een mensch leeren kennen, wanneer men hem ziet eten. Gij weet dat ik niet voor mijn plezier in deze kooi zit, maar om éene rede ben ik er dankbaar voor, namelijk dat ik daardoor niet in de verzoeking kom om te doen, wat lieden van het slag van Eulaeus genieten noemen, want zulk genieten, zeg ik u, verlaagt een mensch.

»Zoo zijt gij dan toch meer wijsgeer, dan gij wilt schijnen, antwoordde Publius.

»Ik wil van niets den schijn aannemen, antwoordde de kluizenaar, »want mij is het om het even, wat anderen van mij denken. Maar wanneer iemand, die niets te doen heeft, die zelden in zijne rust gestoord wordt en over allerlei dingen zoo zijne eigene gedachten heeft, een wijsgeer is, noem dan mij zóo als gij wilt. Zoo gij ooit goeden raad noodig hebt, moogt ge mij altijd opnieuw bezoeken, want gij bevalt mij, en misschien zijt gij in staat mij een gewichtigen dienst te bewijzen.

»Spreek slechts, zeide de Romein. »Van harte gaarne wil ik u van dienst zijn.

»Ditmaal niet, antwoordde Serapion zacht, »maar kom, als gij tijd hebt, op een anderen keer weder, natuurlijk zonder uwe metgezellen van heden, ten minste zonder Eulaeus, die van alle schurken, welke ik ooit ontmoet heb, de slechtste is. Misschien kan het zijn nut hebben, wanneer ik reeds heden u zeg, dat ik u niet spreken wil over mijzelven, want wat zou ik begeeren?  maar dat het geldt het geluk of het ongeluk der kruikdraagsters die gij beide hebt gezien en die bescherming noodig hebben.

»Om de oudste, om Klea, en niet om uwentwil kwam ik hierheen, zeide Publius vrijmoedig. »Zij heeft iets in haar gang, in hare oogen, dat anderen mogelijk afstoot, maar mij aantrekt. Hoe komt een meisje met zulk een voornaam uiterlijk in uwen tempel?

»Als gij terugkomt, antwoordde de kluizenaar, »vertel ik u de geschiedenis van de zusters, en wat zij aan Eulaeus te danken hebben. Ga nu heen, en houd u reeds dadelijk overtuigd, dat deze meisjes hier goed bewaakt worden tegen lichtzinnige aardigheden. Ik maak deze opmerking met het oog op den Griek, die overigens een hulpsche flinke knaap is, niet om uwentwil, want gij ziet er uit als een rechtschapen man, en als gij weet wie die meisjes zijn, zult gij mij gaarne helpen om hunne belangen te bevorderen.

»Dat heb ik heden reeds gedaan met groot genoegen, riep Publius, nam daarop afscheid van den kluizenaar, en richtte zijne schreden naar Eulaeus, dien hij begroette met de woorden: »Dat was een kostelijke morgen!

»Deze zou voor mij nog schooner zijn geweest, antwoordde de eunuuch, »wanneer ge mij wat minder lang van uw gezelschap hadt beroofd.

»Dat beteekent, hernam de Romein, »dat ik langer dan behoorlijk is ben weggebleven.

»Gij handelt, zooals al uwe landgenooten gewoon zijn te doen, hernam de ander met eene diepe buiging, »die zelfs koningen in hunne voorvertrekken laten wachten.

Ваша оценка очень важна

0
Шрифт
Фон

Помогите Вашим друзьям узнать о библиотеке

Скачать книгу

Если нет возможности читать онлайн, скачайте книгу файлом для электронной книжки и читайте офлайн.

fb2.zip txt txt.zip rtf.zip a4.pdf a6.pdf mobi.prc epub ios.epub fb3