»Van hem! antwoordde Bent-Anat. »Mijn vader prijst zijne dapperheid en schrijft, dat hij bij de verdeeling van den buit vóor allen zal mogen kiezen.
Nefert sloeg op hare moeder een zegevierenden blik, en Katoeti haalde ruimer adem. Bent-Anat streelde Neferts wangen, alsof zij een kind was. Toen wendde zij zich tot Katoeti, nam haar mede in den tuin en bad haar, die zoo vroeg hare moeder had moeten missen, in eene gewichtige aangelegenheid te willen raden. »Mijn vader, zeide zij, na eenige inleidende woorden, »deelt mij mede, dat de stadhouder Ani mij tot vrouw vraagt, en raadt mij de trouw van den waardigen man met mijne hand te beloonen. Hij raadt, versta mij wel, hij beveelt niet.
»En gij? vroeg Katoeti.
»En ik, antwoordde Bent-Anat beslist, »moet hem afwijzen.
»Moet gij dat?
Bent-Anat gaf een teeken van toestemming en voegde er bij: »Ik ben mij volkomen bewust van hetgeen ik doe. Ik kan niet anders.
»Dan hebt gij mijn raad niet meer noodig, want ik weet dat niemand, zelfs niet uw vader, u van een besluit kan afbrengen.
»Zelfs geene godheid, zeide Bent-Anat op vasten toon. »Maar gij zijt Anis vriendin, en daar ik hem hoogacht, wil ik trachten hem eene vernedering te besparen. Beproef of gij hem bewegen kunt van zijn aanzoek af te zien. Wanneer ik hem ontmoet, wil ik mij houden als wist ik niets van zijn brief aan mijn vader.
Katoeti zag weder peinzend naar den grond. Daarna zeide zij: »De stadhouder brengt zijne uren van uitspanning gaarne bij mij door, pratende of aan het dambord: doch ik weet niet of ik het durf wagen over zulke gewichtige zaken met hem te spreken.
»Huwelijksplannen zijn vrouwenzaken, hernam Bent-Anat met een lachje.
»Doch het huwelijk van eene prinses is eene staatsaangelegenheid, zeide de weduwe op haar beurt. »En in dit geval vraagt een neef de hand zijner nicht, die hem dierbaar is, en hem, gelijk hij hoopt, de tweede meest gevreesde helft zijns levens tot de schoonste kan maken. Ani is goed en niet hard. Gij zult in hem een echtgenoot ontvangen, die zorgvuldig op elk uwer wenken zal letten en zich gaarne voegen naar uw vasten wil.
Bent-Anats oogen helderden op en vol vuur riep zij uit: »Dat is het juist wat mij een beslist en onveranderlijk neen op de lippen legt. Omdat ik fier ben als mijne moeder, en weet wat ik wil, gelijk mijn vader, meent gij misschien dat ik een echtgenoot begeer, dien ik beheerschen en in alles leiden kan? Hoe weinig kent ge mij nog. Mijne honden, mijne dienaars, mijne beambten, en zoo de godheid zulks wil, mijne kinderen mogen mij gehoorzamen. Onderworpelingen, die mij de voeten kussen, zijn overal op straat te vinden, en kan ik, als ik wil, bij honderden op de slavenmarkt koopen. Wel twintigmaal is mijne hand gevraagd en wel twintig vrijers wees ik af, niet omdat ik vreesde, dat zij mijn trots en mijn wil konden buigen, maar omdat ik voelde tegen hen opgewassen te zijn. De man, wien ik mijn hart wil schenken, moet hooger staan, moet grooter, beter, sterker zijn dan ik ben. Ik wil trachten hem achterna te fladderen, waar zijn machtige geest de wieken uitslaat, en daarbij lachen over mijne zwakheid en vol bewondering zijne meerderheid prijzen.
Katoeti hoorde de jonkvrouw aan met het goedig lachje, waardoor de man van ervaring zoo gaarne den dweper zijne meerderheid doet gevoelen, en zeide: »In vroeger eeuwen mag er zulk een man geleefd hebben, maar zoo gij in onze dagen op hem wachten wilt, moet gij de lok der jeugd93 dragen tot zij grijs wordt. Onze denkers zijn geen helden en onze helden geen wijzen. Daar komt uw broeder aan met mijne Nefert.
»Wilt gij Ani bewegen zijn plan te laten varen? vroeg de prinses dringend.
»U ten gevalle wil ik het beproeven, gaf Katoeti ten antwoord. Daarop keerde zij zich half tot den jongen Rameri half tot zijne zuster en zeide: »De man die aan het hoofd staat van het Seti-huis, Ameni, was in zijn jeugd juist gelijk gij hem hebt geschilderd, Bent-Anat. Zeg ons, gij zoon van Ramses, die onder de jonge sykomoren opwast, bestemd om eens dit land te overschaduwen, wien schat gij t hoogst onder uwe metgezellen? Is er iemand onder hen, die alle anderen verre overtreft in edelen zin en geestkracht?
De jonge Rameri zag de vraagster aan met levendige oogen en antwoordde lachend: »Wij zijn allen zooals wij zijn, en doen meer of minder gaarne wat wij doen moeten, en liefst alles wat wij niet doen mogen.
»Kent gij dan in het Seti-huis, vroeg de weduwe verder, »geen jongeling met een grootschen aanleg, die een Snefroe94, een Thotmes, of ook maar een Ameni belooft te worden?
»Voorzeker! riep Rameri dadelijk, zonder aarzelen.
»En die is? vroeg Katoeti.
»Pentaoer, de dichter! hernam de jongeling.
Bent-Anats wangen werden hoog rood, terwijl haar broeder zijne woorden nader toelichtte: »Hij is edel, verheven van geest, en alle goden wonen in hem als hij spreekt. Dikwijls gevoelen wij veel lust om in de schoolhoven te slapen, maar zijne woorden slepen ons mede, en al vatten wij niet altijd wat er in zijne verhevene denkbeelden ligt opgesloten, toch weten wij dat zij waar zijn en grootsch.
Bent-Anat haalde bij deze woorden sneller adem, en hare oogen hingen aan de lippen haars broeders.
»Gij kent hem, Bent-Anat, sprak Rameri verder. »Hij was met u bij den Paraschiet en in den voorhof des tempels toen Ameni u onrein verklaarde. Zijn uiterlijk is schoon en indrukwekkend als dat van den god Menth95, en ik geloof dat hij behoort tot zeker soort van menschen, die men niet vergeten kan, als men ze eens heeft gezien. Gisteren, toen gij den tempel had verlaten, sprak hij als nimmer te voren. t Was of hij vuur uitgoot in onze zielen. Lach niet, Katoeti. Ik voel het nog branden. Heden morgen deelde men ons mede, dat hij uit den tempel was overgeplaatst, wie weet waar heen, en dat hij ons vaarwel liet zeggen. Men acht het altijd overbodig ons de gronden van zulke handelingen mede te delen; wij weten echter meer dan de heeren denken. Hij moet u niet streng genoeg de les gelezen hebben, Bent-Anat, en daarom zal hij uit het Seti-huis gebannen zijn. Wij hebben echter besloten gezamenlijk zijne terugroeping te verzoeken. De jonge Anana schrijft aan den opperpriester een brief, dien wij allen zullen onderteekenen. Als éen het alleen deed, zou hem dit slecht bekomen, maar als we allen tegelijk opkomen, kunnen zij niets doen. Mogelijk zijn zij ook wel zoo verstandig om hem terug te roepen. Zoo niet, dan beklagen wij ons allen bij onze vaders, die tot de eersten des lands behooren!
»Dat heeft iets van een volledigen opstand, zeide Katoeti. »Heertjes, neemt u in acht! Ameni en de andere profeten laten niet met zich spotten.
»Wij ook niet, antwoordde Rameri lachend. »Blijft Pentaoer gebannen, dan vraag ik mijn vader, of hij mij naar de school van Heliopolis of Chennoe wil verplaatsen en de anderen zullen mijn voorbeeld volgen. Kom, Bent-Anat! Ik moet vóor zonsondergang weder in den val zijn. Vergeving, Katoeti, zoo noemen wij de school. Daar komt ook uw kleine Nemoe aan!
Broeder en zuster verlieten den tuin. Zoodra de vrouwen, die hen uitgeleide deden, haar den rug hadden toegekeerd, drukte Bent-Anat de hand haars broeders met buitengewone warmte en zeide: »Pas op, dat ge niet onvoorzichtig handelt! Maar uw eisch is billijk, en gaarne help ik u.
ELFDE HOOFDSTUK
Zoodra Bent-Anat Menas erf verlaten had, kwam de dwerg Nemoe met een brief in den tuin, en vertelde kort maar op zulk eene komische manier al wat hem was wedervaren, dat de beide vrouwen wel moesten lachen, en Katoeti met zekere uitgelatene vroolijkheid, die haar anders vreemd was, zijne bekwaamheid prees, hoewel zij hem tevens waarschuwde wat voorzichtiger te zijn. »Dat was een kostelijke dag, die groote dingen bracht en nog grootere in de toekomst doet verwachten, zeide zij, terwijl zij het zegel van den brief beschouwde.