Georg Ebers - De nijlbruid стр 26.

Шрифт
Фон

Zijne moeder bemerkte dadelijk hoe de gelaatstrekken van haren lieveling veranderden, toen Paula verzekerde dat een man zich haastig begeven had naar de woonvertrekken. Zij verklaarde die woorden op hare wijze en riep ernstig bezorgd: »Een inbreker is den Nijlvleugel van het huis binnengedrongen, de kamer misschien waar uw vader slaapt? Barmhartige God, als hier eens weder een verraderlijk plan was gesmeed! Spoedig, Sebek, snel! Met gewapenden naar den rivierkant! Het geheele huis moet van boven tot beneden doorzocht worden! Misschien pakt ge den booswicht, die het grasperk heeft vertreden. Ge moet hem hij mag niet ontkomen!

De huismeester vloog weg, doch Paula beval den hovenier, die ook was toegeschoten, met kloppend hart, terwijl hare blikken wederom de oogen van den jongeling zochten, het voetspoor van den vluchteling, dat nog merkbaar moest zijn in de natte zoden, met den gevonden schoen te vergelijken.

Wederom kromp Orion van schrik ineen, en terwijl hij zich naar het viridarium begaf, zeide hij: »Dat is mijne zaak! Toch schaamde hij zich voor zichzelven, en had hij een gevoel alsof hem de keel werd dichtgeschroefd. Hij beschouwde zich als een betrapten dief, als een bedrieger, als een ellendig wezen, en begon te begrijpen dat hij inderdaad niet meer was, die hij geweest was vóor dien noodlottigen gang naar het tablinum.

Paula zag hem na met een beklemd gemoed. Zou hij zoo diep gezonken zijn, om zijne bevinding te loochenen en te verklaren, dat de breede zool van den vrijgelatene paste in het spoor van zijn kleinen welgebouwden voet? Zij haatte hem, maar zij smeekte toch dat hij dit ten minste niet doen mocht, en toen hij terugkwam en verlegen verklaarde, dat hij niet zeker was van zijne zaak, daar de schoen niet juist in de platgetreden sporen scheen te passen, haalde zij weder ruimer adem en begaf zij zich met den arts, die juist verschenen was, naar de gewonde.

Eer vrouw Neforis haar volgde, trok deze Orion tot zich en vroeg hem bezorgd wat hem toch scheelde, daar hij er zoo bleek en ontdaan uitzag; waarop hij bedremmeld antwoordde: »Het ongeval van het arme meisje, en hij wees daarbij op Mandane, »gaat mij zoo aan het hart.

»Arm, teergevoelig hart! Evenals toen ge nog een knaap waart! hernam de moeder om hem te troosten. Zij had tranen in zijne oogen zien glinsteren, deze golden echter niet het Perzische meisje, maar iets geheimzinnigs, waarvoor hijzelf geen naam kon vinden, dat hem in deze ure ontnomen was en waarvan het verlies hem onuitsprekelijk smartte.

Doch het gesprek tusschen moeder en zoon werd weldra afgebroken, want het eerste onheil van dezen nacht werd terstond door een ander gevolgd. De trouwe Perzische aanvoerder der karavaan, Rustem, de bloeiende jonge man met zijne schoone kloeke gestalte, werd als levenloos in den voorhof gedragen. Een woedende Jacobiet had hem, toen hij met eenige spottende opmerkingen aan den geloofsstrijd deelnam, met een stuk hout eene diepe, misschien doodelijke wond toegebracht. De arts wijdde dadelijk zijne zorgen aan den ongelukkige, en velen uit de met elkander fluisterende menigte, die zich door nieuwsgierigheid of uit begeerte om te helpen in het ruime atrium verdrongen, ijlden in allerlei richtingen, om de bevelen van den heelmeester uit te voeren.

Zoodra hij de wond van den Masdakiet onderzocht had, zeide hij barsch: »Een Egyptische slag, want hij is van achteren toegebracht.  Wat doen toch al die lieden hier? Weg, gij allen, die hier niets te maken hebt!  Allereerst hebben wij twee draagstoelen noodig. Vrouw Neforis wijze ons twee vertrekken, een voor dat arme lieve schepsel daar, en een voor dezen flinken knaap, met wien het echter spoedig gedaan zal zijn, als er geen wonder gebeurt.

»Aan de noordzijde van het viridarium, antwoordde Neforis, »zijn twee vertrekken ter uwer beschikking.

»Dáar niet! hernam de arts. »Ik heb vertrekken noodig met frissche, vrije lucht, vertrekken die op den Nijl uitzien.

»Er zijn ook nog geschikte vertrekken op de verdieping voor de gasten, waar de nicht van mijn gemaal woont. Meermalen zijn zieken uit de familie daar verpleegd; maar zulke eenvoudige lieden verstaat ge?

»Neen, ik ben doof aan dat oor, zeide de arts.

»Nu ja, ik weet het wel, antwoordde Neforis met een lachje, »maar die vertrekken zijn werkelijk pas nieuw ingericht voor aanzienlijke gasten.

»Voornamere dan deze doodelijke zieken zijn er moeielijk te vinden, haastte Philippus zich te zeggen. »Zij staan dichter bij God en den hemel dan gij, tot uw voordeel geloof ik. Heidaar mannen! Draag deze kranken naar de verdieping voor de vreemdelingen.

NEGENDE HOOFDSTUK

»Het is niet mogelijk, werkelijk niet mogelijk! riep Orion opeens van zijne schrijftafel opstaande. Wat hij gedaan had beschouwde hij als een ongeluk, niet als eene schuld. Hij wist toch zelf niet, hoe hij tot alles gekomen was. Ja, er waren demonen, booze, nijdige demonen, en die moesten hem tot deze onzinnige daad gedreven hebben.

Gisteren avond, nadat de koop van het tapijt was gesloten, had hij op verzoek zijner moeder de weduwe Susanna naar huis gebracht. Daar had hij den broeder van haar overleden man, den rijken Chrysippus van Alexandrië, een vroolijk, levenslustig man aangetroffen, en toen het gesprek gekomen was op het tapijt en het voornemen van den Mukaukas, om het kunstwerk met al de heerlijke juweelen die het versierden aan de kerk te schenken, had die oude heer de handen in elkaar geslagen, in Orions afkeuring gedeeld en lachend uitgeroepen: »Ei wat, gij zijt de zoon, en u komt in elk geval een deel van de edelgesteenten toe! Niet waar, Katharina? Een diamantje of een opaaltje kan er toch voor het aardsch geluk van den jongen wel afvallen, wanneer de vader voor zijn hemelsch welzijn zorgt. Wees toch niet gek! De maag van de kerk is vol genoeg, en waarachtig u komt ook een hapje toe! Bij die gelegenheid was er veel kostelijke wijn gedronken, en ten laatste had de oude heer, om wat beweging te nemen in de koele nachtlucht, Orion naar huis gebracht. Hij liet een draagstoel volgen, die hem terug moest brengen, en langs den geheelen weg had hij den jonkman aan het verstand gebracht, dat hij zijn vader moest bewegen toch niet den geheelen schat in den muil der kerk te werpen, maar ten minste eenige steenen voor een schooner doel aan hem over te laten. Hij had daarbij braaf gelachen; Orion had Chrysippus in zijn ziel gelijk gegeven en daarbij gedacht aan Heliodora, hare liefhebberij voor groote en fraaie edelsteenen, en aan het aandenken dat hij haar nog schuldig was. Evenwel lag het voor de hand dat vader noch moeder aan de kerk éen steen zouden onthouden, maar haar het geheele geschenk wilden wijden. Doch aan hem, den zoon, kwam inderdaad toch wel iets toe van dien overvloed, en een schooner geschenk als die groote smaragd liet zich niet denken. Ja, dien moest zij hebben en hoe blijde zou zij er mee zijn! Hem kwam reeds de hoofdgedachte in den zin voor de dichtregelen, waarmede hij haar dit geschenk wilde toezenden.

Hij droeg den sleutel bij zich van het tablinum, waar het tapijt lag, en toen hij bij zijne terugkomst de beambten nog rondom het vuur zag zitten, sloot hij de deur van het woonhuis af, waarbij hem eene zekere huivering overviel, die hij het laatst had gevoeld, toen hij met zijne broeders tegen het ouderlijk verbod de vruchtboomen had geplunderd. Bijna had hij zijn dwaas voornemen laten varen, en terwijl hem in het tablinum andermaal die innerlijke angst bekroop, stond hij reeds op het punt om terug te keeren, toen hij zich Chrysippus en diens aansporing weder herinnerde. Het zou eene daad van lafheid zijn geweest thans weg te loopen. Heliodora moest den grooten smaragd hebben met zijne verzen erbij, de rest mocht zijn vader naar welgevallen weggeven. Toen hij met zijn mes in de hand bij het tapijt lag geknield, had die akelige angst van zooeven hem voor de derdemaal overvallen, en als de groote smaragd hem niet bij den eersten greep in de hand was gevallen, zou hij de baal stellig weder opgerold en het tablinum onverrichter zake verlaten hebben. Doch de booze demon had hem geholpen, hem het juweel terstond in de hand gespeeld, en gezorgd dat twee messteken voldoende waren, om het uit het weefsel te lichten. Zoodra het edelgesteente hem in de hand was gerold en hij zijne zwaarte gevoeld had, was elke bezorgdheid van hem geweken en had hij enkel met welgevallen gedacht aan het gelukken van dezen kostelijken streek, dien hij morgen natuurlijk onder het zegel der geheimhouding aan den ouden Chrysippus wilde mededeelen.

Ваша оценка очень важна

0
Шрифт
Фон

Помогите Вашим друзьям узнать о библиотеке

Скачать книгу

Если нет возможности читать онлайн, скачайте книгу файлом для электронной книжки и читайте офлайн.

fb2.zip txt txt.zip rtf.zip a4.pdf a6.pdf mobi.prc epub ios.epub fb3