Georg Ebers - Homo sum: Roman стр 12.

Шрифт
Фон

»Hoe kunt gij zoo spreken? viel Marthana haar in de rede. »Gij zijt wild en wat onstuimig, maar daarom niet slecht.

»Vraag het dien daar! riep de herderin, en wees met vlammende blikken op Hermas, die verlegen zijne oogen nedersloeg.

De senator wisselde met zijne vrouw een vluchtigen blik. Zij waren gewoon elkander ook zonder woorden te verstaan.

»Wie gevoelt, zeide vrouw Dorothea, »dat hij niet is gelijk hij wezen moet, die is reeds op den weg van beterschap. Wij lieten u bij de geiten, omdat ge altijd de kudde naliept en in huis geen rust kondt vinden. Vóor den morgendienst beklimt gij den berg en eerst na het avondmaal keert gij terug. Voor uw geestelijk welzijn zorgde niemand. De helft van uw schuld komt op ons hoofd neer, en wij hebben geen recht u te straffen. Gij behoeft u niet te verwonderen. Ieder kan struikelen; Petrus en ik zijn menschen als gij, niet meer en niet minder. Maar wij zijn christenen, en het is onze plicht te waken voor de zielen dergenen, die God ons heeft toevertrouwd, hetzij kinderen, hetzij slaven. Gij zult niet meer naar den berg gaan; gij blijft bij ons tehuis. Gaarne wil ik vergeven, wat gij in overijling hebt gedaan, wanneer Petrus u ten minste niet verlangt te straffen.

De senator schudde ernstig van neen, waarop Dorothea tot Jethro de vraag richtte: »Is Anubis zwaar verwond en moet hij verpleegd worden?

»Hij heeft de koorts en ijlt, luidde het antwoord. »De oude Praxinoa koelt zijne wond met water af.

»Dan moet Mirjam, beval Dorothea, »hare plaats vervangen en het kwaad trachten te herstellen, dat zij heeft aangericht. De helft van uw schuld is uitgedelgd, meisje, als Anubis onder uwe handen is genezen. Straks kom ik met Marthana bij u, om u te leeren hoe men compressen maakt.

De herderin sloeg de oogen neer en liet zich werktuigelijk naar den kranke brengen.

Intusschen had Marthana den bruinen drank gereed gemaakt. Petrus liet zich zijn staf en zijn vilten hoed geven, overhandigde Hermas het geneesmiddel en noodigde dezen uit hem te volgen.

Sirona staarde beiden na en kon niet nalaten te zeggen: »Het is jammer van dien flinken jonkman! Hem stond een purperkleed ook beter dan dat ellendig schaapsvel.

De vrouw des huizes haalde de schouders op, gaf hare dochter een wenk en zeide: »Kom aan den arbeid, Marthana, de zon staat reeds hoog aan den hemel. Wat gaan de dagen toch snel voorbij! Hoe ouder men wordt, des te spoediger vliegen de uren om!

»Dan moet ik wel zeer jong zijn, hernam de Gallische, »want voor mij kruipt de tijd in deze eenzaamheid ontzachlijk langzaam voort. De eene dag is als de andere, en dikwijls is het mij als stond het leven geheel stil, en daarmee ook het kloppen van mijn hart. Wat zou ik zijn zonder uw huis en de kinderen! Altijd dezelfde berg en dezelfde palmen en dezelfde aangezichten!

»Maar de berg is grootsch, antwoordde Dorothea, »en de boomen zijn schoon, en als men de menschen liefheeft, met wie wij dagelijksch in aanraking komen, dan kan men ook hier tevreden zijn. Wij ten minste zijn het, zoover de levensomstandigheden het ons toelaten. Maar ik heb u dikwijls gezegd: u ontbreekt werk!

»Werk? Maar voor wien dan? vroeg Sirona. »Ja, als ik kinderen had, gelijk gij! In Rome was ik ook niet gelukkig, zeker niet; maar daar viel wat te doen en te denken; nu eens een optocht, dan weder eene tooneelvoorstelling. Maar hier. Voor wien zal men zich tooien? Mijn gouden sieraden worden dof in de kast en mijne beste kleederen door de motten verteerd. Uit mijn veelkleurigen mantel maak ik poppenkleederen voor uwe kleinen. Als een demon mij in een egel of in een grijzen uil veranderde, het zou mij onverschillig kunnen zijn!

»Bezondig u niet, zeide Dorothea ernstig, en zag met welgevallen op naar de goudgele haren en het wonderschoone en vriendelijke gelaat van de jonge vrouw. »Het moest u een genot zijn, u sierlijk te kleeden voor uw echtgenoot!

»Voor hem? vroeg Sirona. »Hij ziet mij niet eens aan, en als hij het doet, dan is het alleen om mij te krenken. Het verbaast mij steeds, dan ik nog vroolijk kan zijn. Ik ben het ook maar alleen in uw huis, en ook daar slechts dan, wanneer ik niet aan hem denk.

»Ik mag zulk eene taal niet aanhooren, neen, in het geheel niet, viel Dorothea haar op strengen toon in de rede.  »Neem het linnen en het koelwater, Marthana, wij zullen de wonden van Anubis gaan verbinden.

VIERDE HOOFDSTUK

Petrus beklom met Hermas den berg. De oude man volgde den jongeling die hem den weg wees, en bewonderde, zoo vaak hij den blik tot hem ophief, diens breede schouders en de veerkracht zijner ledematen.

Bij eene kleine bergvlakte gekomen werd de weg wat breeder en nadat beide wandelaars een tijdlang naast elkander waren voortgegaan, zonder een woord te spreken, vroeg de senator: »Hoe lang woont uw vader nu reeds op den berg?

»Al menig jaar, antwoordde Hermas, »maar ik weet niet hoevele. Het doet er ook weinig toe. Bij ons vraagt niemand naar den tijd.

De senator bleef stilstaan, nam zijn geleider weder met de oogen op en vroeg: »Zijt gij bij uw vader gebleven, sedert hij hierheen kwam?

»Hij wil mij niet laten heengaan, antwoordde Hermas met somberen blik. »Ik ben nog maar tweemalen alleen in de oase geweest, toen ik naar de kerk ging.

»Gij hebt dus ook geene school bezocht?

»Welke zou ik bezocht hebben? Mijn vader leerde mij de evangeliën lezen. Ik heb ook kunnen schrijven, maar dat zal ik wel verleerd zijn. Waartoe zou het ook dienen? Wij leven als biddende dieren.Die laatste woorden werden op zeer bitteren toon uitgesproken. Petrus sloeg een blik in de met spijt en wrevel vervulde ziel van zijn metgezel, bij wien het verlangen der jeugd, om zijne krachten te beproeven, zich met alle macht verzette tegen dat verslijten van zijn leven in ledigheid, waartoe hij veroordeeld was. Hij had medelijden met Hermas, en was de man niet om een natuurgenoot voorbij te gaan, zonder hem te helpen. Bovendien gedacht hij zijne eigene zonen, die van der jeugd waren geoefend en in ernstige plichtsbetrachting opgegroeid, en hij zeide bij zichzelven, dat die schoone jongeling naast hem niet minder was dan zij; dat het hem slechts aan de rechte leiding ontbrak.

Die laatste woorden werden op zeer bitteren toon uitgesproken. Petrus sloeg een blik in de met spijt en wrevel vervulde ziel van zijn metgezel, bij wien het verlangen der jeugd, om zijne krachten te beproeven, zich met alle macht verzette tegen dat verslijten van zijn leven in ledigheid, waartoe hij veroordeeld was. Hij had medelijden met Hermas, en was de man niet om een natuurgenoot voorbij te gaan, zonder hem te helpen. Bovendien gedacht hij zijne eigene zonen, die van der jeugd waren geoefend en in ernstige plichtsbetrachting opgegroeid, en hij zeide bij zichzelven, dat die schoone jongeling naast hem niet minder was dan zij; dat het hem slechts aan de rechte leiding ontbrak.

Nadenkend keek hij nu eens den jongeling aan, dan weder voor zich, en mompelde daarbij al voortgaande eenige onverstaanbare woorden achter zijn grijzen baard. Opeens verhief hij zich in al zijne lengte en knikte toestemmend met het ernstige hoofd. Hij wilde beproeven Hermas te redden, en volgens zijne gewone manier van handelen, liet hij de daad onmiddellijk op het voornemen volgen. Aan het einde van de bergvlakte verdeelde zich de weg. Een pad liep bergopwaarts, het andere daalde naar het dal af en eindigde bij de steengroeve. Petrus wilde het laatste volgen, doch Hermas riep hem toe: »Deze weg leidt niet naar onze spelonk. Gij moet mij volgen.

»Volg gij mij, antwoordde de senator, en legde zulk een bijzonderen nadruk op het voorlaatste woord, dat de jongeling de tweeledige beteekenis daarvan niet kon ontgaan. »De dag is nog lang en wij willen eens zien wat mijne arbeiders uitvoeren. Kent gij de plaats, waar wij de steenen uithouwen?

Ваша оценка очень важна

0
Шрифт
Фон

Помогите Вашим друзьям узнать о библиотеке

Скачать книгу

Если нет возможности читать онлайн, скачайте книгу файлом для электронной книжки и читайте офлайн.

fb2.zip txt txt.zip rtf.zip a4.pdf a6.pdf mobi.prc epub ios.epub fb3

Популярные книги автора